Toezichthouders
In onze contacten met toezichthouders blijkt dat ook zij de laatste jaren volop in een zoektocht verwikkeld zijn naar hoe ze invulling kunnen geven aan nieuwe manieren van toezicht.
Van klein naar groot
Het nieuwe paradigma is om van klein naar groot te denken. Ook voor toezichthouders verandert het perspectief door van klein naar groot te denken. Toezicht is dan niet meer een kijken of die ene organisatie zich gehouden heeft aan de branche-brede criteria, en dus aan de oplossing zoals die ooit voor alle organisaties was bedacht en opgesteld.
Maar of het oplossend en lerend vermogen in die organisatie goed is georganiseerd. Branche-brede criteria kunnen daarbij leiden tot goede vragen, maar zijn geen doel op zich.
In de verantwoordelijkheid die bestuurders en zorgverleners hebben om met elkaar en de patiënt af te stemmen wat goede zorg is, dient de echte bedoeling zichtbaar naar boven te komen. Vanuit het toezicht gaat het er vervolgens om de zorg te observeren en om, in gesprek met medewerkers en cliënten/patiënten, een zo goed mogelijk beeld en gevoel te vormen over de kwaliteit.
Een weg met hobbels
De inspecteur-generaal voor de Gezondheidszorg zei over dat veranderende perspectief: “Het toezicht zal ook gaan veranderen. Het gaat niet meer om het verder bouwen aan nieuwe kwaliteitssystemen met criteria, normen en indicatoren. In de volgende fase gaat het veel meer om de vraag wat de kwaliteit van zorg in essentie is, en hoe zij bijdraagt aan de kwaliteit van leven”.
In deze benadering mogen er verschillen bestaan, ook in de wijze van verantwoording over de kwaliteit van zorg. Het is een weg die zeker nog vele hobbels kent in het leerproces van zowel zorgverleners, bestuurders als van de toezichthouders. Maar het is ook een weg waarin ervaren wordt dat het iedereen energie geeft om zo met zorg bezig te zijn. Zorgverleners en ook inspecteurs streven toch altijd naar het realiseren van zorg zoals je die je eigen familie en naasten gunt.
Oplossend en lerend vermogen
Een nieuwe richting voor toezichthouders dus. Eentje die de omslag van het denken van klein naar groot mooi weergeeft. Er bestaat niet zoiets als dé organisatie. Er is alleen – telkens en opnieuw – die ene organisatie. Het gaat erom te kijken naar wat die ene organisatie nodig heeft en daar concrete en werkelijke oplossingen voor te vinden. En ja, dan blijft de situatie bestaan dat je als toezichthouder soms een organisatie onder toezicht moet stellen. Maar niet omdat de organisatie niet aan dé criteria voldoet, maar omdat ze er blijkbaar zelf niet in slaagt haar oplossend en lerend vermogen goed te organiseren.
Toezichthoudende instellingen zijn zelf ook op zoek, naar een andere invulling van hun rol, naar nieuwe manieren van toezicht. En net als bij andere maatschappelijke organisaties zal die omslag tijd en inspanningen vragen. Niet in de laatste plaats omdat de toezichthouders op hun beurt te maken hebben met situaties en een context die dwingt tot een nadenken over en evalueren van het eigen oplossend en lerend vermogen.
Wat dat betreft zit iedereen in dezelfde schuitje. Met twee verhaallijnen, waarbij het appèl steeds meer is om de omslag te maken van het sturen op en verantwoorden over dé oplossing naar het leren sturen op en het leren verantwoorden over het oplossend en lerend vermogen. De kernvraag is: hoe is dat laatste verhaal steeds beter te vertellen en in te vullen? Hoe willen ook toezichthouders in de nabije toekomst voldoen aan de uitdrukking: “walk your talk”…