Wetenschapsfilosofie
De wetenschap doet aannamen over hoe de wereld is, en hoe theorie zich verhoudt tot de werkelijkheid. De wetenschapsfilosofie is een discipline van de filosofie die zich bezighoudt met het kritisch onderzoek naar de vooronderstellingen, de methoden en de resultaten van de wetenschappen. Daarbij rekent ze behalve de natuurwetenschappen bijvoorbeeld ook de sociale wetenschappen, de psychologie en de economie tot haar studiegebied.
Twee taken
Wetenschapsfilosofie heeft zowel een normatieve als een descriptieve taak. De eerste leidt tot de eis van filosofische of epistemologische adequaatheid, dat een wetenschapstheorie overeenkomt met filosofische ideeën. De tweede tot de eis van historische adequaatheid, namelijk dat de beschrijving overeenkomt met hoe wetenschap werkelijk bedreven wordt. Thomas Kuhn maakte in The Structure of Scientific Revolutions duidelijk dat de nadruk van de eerste taak verschoof naar de tweede.
Kenmerken
Er wordt in de wetenschapsfilosofie onderscheid gemaakt naar de volgende vier kenmerken:
- hoe of wat is het (in zichzelf)? – ontologische kenmerken;
- hoe is het te kennen? – epistemologische kenmerken;
- hoe is het te onderzoeken? – methodologische kenmerken;
- hoe beïnvloeden het onderzoek, onderzoeker en de omgeving elkaar? – sociaal-filosofische kenmerken;
- hoe wordt de wereld vanuit kennis ervaren? – empirische kenmerken.
De wetenschapsfilosofie vandaag de dag is nauw verwant met de ontologie en de epistemologie. Het poogt om tot een beschrijving te geraken over zaken als:
- het karakter van wetenschappelijke uitspraken en concepten;
- de wijze waarop ze worden ontwikkeld;
- hoe de wetenschap de natuur verklaart, voorspelt en beïnvloedt;
- methoden om de juistheid van informatie te bepalen;
- de beschrijving en de toepassing van de wetenschappelijke methode;
- de wijze van redeneren om tot gevolgtrekkingen te komen;
- en de implicaties van wetenschappelijke methoden en modellen voor wetenschap en voor de maatschappij als geheel.
Filosofie
Elke wetenschap heeft een onderliggende filosofie, ook al wordt over het tegendeel beweerd. In de woorden van Daniel Dennett: “Filosofie-vrije wetenschap bestaat niet; er is hooguit wetenschap waarvan de filosofische bagage zonder verdere, nadere inspectie aan boord wordt gehesen”. De bekende natuurkundige Richard Feynman zei ooit: “Wetenschapsfilosofie is ongeveer even nuttig voor wetenschappers als ornithologie voor vogels.”
Empirisme
Een belangrijke plaats in de wetenschapsfilosofie wordt ingenomen door het empirisme, ofwel de opvatting dat kennis is afgeleid van hoe de wereld ervaren wordt. Wetenschappelijke uitspraken zijn onderworpen aan en afgeleid van onze ervaring of waarnemingen. Wetenschappelijke theorieën worden ontwikkeld en getoetst door experimenten en waarnemingen, via empirische methoden. Zodra deze waarnemingen in voldoende mate herhaalbaar blijken, geldt deze informatie als wetenschappelijk bewijs, waar de wetenschappelijke gemeenschap haar verklaringen voor de werking der dingen op baseert. Waarnemingen zijn echter ook cognitieve handelingen. Dat wil zeggen dat er een interactie is tussen wat wij waarnemen en ons begrip van de structuur van de wereld; als dit begrip van de werkelijkheid verandert, wordt schijnbaar ook iets anders waargenomen. Wetenschappers proberen waarnemingen in een samenhangende, consistente structuur onder te brengen door middel van inductie, deductie en quasi-empirische methodes en door gebruik te maken van essentiële conceptuele metaforen.
Wetenschappelijke onfeilbaarheid
Een kritische vraag in de wetenschap is, in hoeverre de huidige wetenschappelijke kennis een indicator is van wat werkelijk De Waarheid is ten aanzien van de fysieke wereld waarin we leven. De acceptatie van wetenschappelijke kennis als de absolute en onbetwijfelbare Waarheid (zoals in de theologie of ideologie) wordt sciëntisme genoemd. Lang niet iedereen meent dat wetenschap onfeilbaar is, en dat geldt zowel voor de wetenschappers zelf als voor leken. Wetenschap kan derhalve dus lang niet altijd een doorslaggevende rol spelen in het proces van besluitvorming door consensus waarin personen van allerlei morele en ethische standpunten tot overeenstemming proberen te komen over ‘wat de werkelijkheid is’. Met andere woorden, wetenschap kan niet de belangrijke scheidsrechter voor discussies zijn die sommigen graag zien. Wetenschap is soms partij, zoals de debatten over intelligent design, de opwarming van de aarde, kernenergie, nanotechnologie of homeopathie laten zien.
De wetenschappelijke methode
Paul Feyerabend beargumenteerde dat het onmogelijk is om met één beschrijving van de wetenschappelijke methode alle methoden en benaderingen van wetenschappers te omvatten. Feyerabend had bezwaren tegen het voorschrijven van een bepaalde wetenschappelijke methode, omdat elke methode leidt tot een belemmering en verkramping van het wetenschappelijk proces. Feyerabend stelde dat het enige principe dat de vooruitgang niet tegenhoudt is: “anything goes”.
Karl Popper benadrukte het belang van een kritische houding van wetenschappers en een daaraan gerelateerde kritische methode. Juist de dominante theorieën zouden aangepakt en tegen het licht gehouden moeten worden. Thomas Kuhn daarentegen dacht dat het voor de gewone wetenschapper volstaat om gebruik te maken van bestaande theorieën. Hij vond dat vooral deze verder ontwikkeld moesten worden en vooralsnog verdedigd dienden te worden. Beide waren zo overtuigd van hun gelijk dat zij de truc gemist hebben. De truc om wetenschap op groepsniveau te beschouwen. Door dat te doen merk je dat puzzels oplossen en een offensieve kritische houding prima en simultaan kunnen samengaan in de wetenschap. De kritieke vraag wordt dan: Hoe kun je de brug tussen deze twee slaan?”.
Feministische Filosofie
Volgens de feministische filosofie zou de wetenschappelijke methode niet gender-neutraal zijn. De methode is volgens feministen erg mannelijk van aard, vanwege de nadruk op rationaliteit, zakelijkheid en objectiviteit en het gebrek aan betrokkenheid. Gepleit werd voor nieuwe methoden – met name in de sociale wetenschappen – met minder aandacht voor individuele vragenlijsten, en meer voor onderzoekende vraaggesprekken, groepsdiscussies en een directe betrokkenheid.